info-steel-43

Brug van Lanaken Als deel van een project van drie bruggen van hetzelfde type over het Albertkanaal bestaat dit kunstwerk uit twee parabolische moerbalken van het Vierendeel-type, 55 m lang en 7,5 m hoog. De bovenste flens bestaat uit 2 I -profielen van 475 x 178 mm, verbonden door een lijf van 12 mm. De flenzen van de liggers zijn op regelmatige afstand door grote platte stukken met elkaar verbonden. De onderste flens bestaat uit samengestelde dubbele gelaste T’s. De tussenstukken met een overspanning van 9,64 m zijn samengestelde I -profielen, met een lijfhoogte van 1,10 m. De drie bruggen bevatten bovenaan geen windverband, maar de staanders van de liggers vormen samen met de tussenstukken halfstijve kaders. Vollewand-spoorwegbrug Tijdens het congres van het Centre belgo-luxem- bourgeois d’Information de l’Acier van juni 1935 hebben talrijke vooraanstaanden de voordelen van vollewandstructuren op de voorgrond gesteld; dunnere rijvloeren, kleinere buitenafmetingen bij grotere overspanningen,... In dit kader was de uiteenzetting van de NMBS toegespitst op voor- beelden van spoorwegbruggen met volle wand. De ‘Leuvense’-brug in Charleroi met een overspan- ning van 39,67 m is verwezenlijkt met verstijfde moerbalken met volle wand van 3,25 m x 15 mm. De brug over het kanaal van Charleroi in Halle met een overspanning van 32 m, ontworpen door J. Vierendeel, bevat een volle wand, verstijfd met diagonalen. De liggers met een gewicht van ca. 50 ton werden met behulp van een montagemast geplaatst. Ophijsen van de montagetoestellen voor een staalstructuur In haar april-nummer brengt ‘L’Ossature Métallique’ een artikel over praktijkcode voor het monteren van de gebouwskeletten. Daarin ook bijzondere aandacht voor het monteren, ophijsen en afbouwen van diverse montage- toestellen (zoals bvb. derricks met tuien). Deze handleiding had niet de bedoeling een ‘stan- daardmethode’ voor te stellen, maar wel een bundeling te zijn van de gebruikte methoden die tot goede resultaten leiden. Het artikel is een volledige vertaling van de handleiding opgesteld door de ‘American Society of Civil Engineers. Pont de Lanaeken Faisant partie d’un projet de 3 ponts du même type, sur le canal Albert, cet ouvrage est composé de 2 maitresses-poutres paraboliques de type Vierendeel, de 55 m de longueur et 7,5 m de hauteur. La membrure supérieure se compose de 2 profilés en I de 475 x 178, reliés par une âme de 12 mm. Les ailes des poutrelles sont réunies,de manière régulière, par des larges plats. La membrure inférieure est en double T, reconstitué soudé. Les entretoises,de 9,64 m de portée, sont des profils I reconstitués, d’1m10 de hauteur d’âme. Ces 3 ponts n’ont pas de contre- ventement supérieur, les montants des poutres, constituant avec les entretoises, des demi-cadres rigides. Ponts-rails à âme pleine Lors du congrès du CBLIA (Centre belgo-luxem- bourgeois d’Information de l’Acier) de juin 1935, de nombreuses sommités ont mis en exergue les avantages des structures en acier, à âme pleine, permettant des tabliers plus minces et des encom- brement réduits, pour des portées supérieures à celles des systèmes existants. Dans ce cadre, l’ex- posé de la SNCB s’est concentré sur des exemples de ponts-rails, à âme pleine. Le pont dit Louvain à Charleroi, de 39,67 m de portée est constitué de poutres-maitresses, à âme pleine de 3,25 m x 15 mm raidies. Le pont, sur le Canal de Charleroi, à Hal de 32 m de portée, étudié par J. Vierendeel, présente une âme pleine raidie par des diagonales. Ces poutres de +/- 50 tonnes ont été mises en place, à laide d’un mât. Hissage des engins de montage d’une structure de plus de 35 étages Composé d’un mât et d’une flèche, connectés, à la base, par une cheville et par le câble de levée en tête. Le mât est haubané à la structure et la flèche porte ses haubans futurs. Après avoir préparé l’étage d’arrivée, la flèche est désolidari- sée à la base et subit une rotation, afin d’amener la poulie de levage, contre le mât et est, enfin haubanée. Le crochet est attaché à un câble, fixé à un endroit prédéfini du mât. Le mât, libéré des ses haubans, est levé au niveau prévu, les haubans étant fixés par des élingues à la partie supérieure des colonnes, déjà en place. La flèche, libérée de ses haubans, est levée et reconnectée à la base du mât. 11

RkJQdWJsaXNoZXIy MzE2MDY=