info-steel-27

Hoewel af te raden, is het in eenzelfde verbin- ding nochtans niet strikt verboden om HR- en HV-bouten door elkaar te gebruiken, zolang voor elke bout apart de overeenkomstige moer (en ring) van dezelfde fabrikant is gebruikt. Voor HR-bouten is dit bout en moer volgens EN 14399-3 en sluitring H volgens EN 14399-6 (bij voorkeur i.p.v. EN 14399-5). Voor HV-bou- ten is dit bout en moer volgens EN 14399-4 en sluitring H volgens EN 14399-6 (bij voorkeur i.p.v. EN 14399-5). Installatie De Europese norm voor de uitvoering van staal- constructies (EN 1090-2) laat drie methoden toe voor het voorspannen. De voorspankracht is in elk van de gevallen dezelfde : F p,C = 0,7 f ub   A s , waarin f ub en A s resp. de treksterkte en de span- ningsdoorsnede van de bout voorstellen (zie tabel 1). quement être utilisés en 10.9. Bien que ce soit à déconseiller, il n’est cependant pas strictement interdit d’associer des boulons HR et HV dans un même assemblage, tant que l’on utilise, pour cha- que boulon, l’écrou (et la rondelle) correspondant du même fabricant. Pour les boulons HR, ce boulon et cet écrou sont conformes à la norme EN 14399-3 et la rondelle H à la norme EN 14399-6 (de préférence à EN 14399-5). Pour les boulons HV, ce boulon et cet écrou sont conformes à la norme EN 14399-4 et la rondelle H, à la norme EN 14399-6 (de préférence à EN 14399-5). Installation La norme européenne pour l’exécution des struc- tures en acier (EN 1090-2) admet trois méthodes de précontrainte. L’effort de précontrainte est le même dans chacun des cas : F p,C = 0,7 f ub A s , où f ub et A s représentent respectivement la résistance ultime à la traction et la section résistante du bou- lon (voir tableau 1). Momentmethode Deze methode brengt de voorspanning aan in twee stappen. In de eerste stap wordt 75% van het vereiste aanspanmoment M r uitgeoefend op alle bouten. Dit aanspanmoment is gelijk aan M r   = k d F p,C . De factor k is afhankelijk van de wrijving in de draadgedeelten van bout en moer en wordt dus mede bepaald door de smering en de opslagvoorwaarden. Indien de moment- methode is gebruikt, behoort de k-factor te zijn bepaald voor elk lot (klasse K2). Gebruikelijke waarden zijn 0,11 à 0,16. In de tweede stap worden alle bouten verder aangespannen tot een waarde gelijk aan 1,1 M r . De 10% extra houdt rekening met de relaxatie na het wegne- men van de momentsleutel en de spreiding op de k-factor. Méthode du couple Cette méthode applique la précontrainte en deux étapes. Lors de la première étape, 75 % du couple de serrage M r requis est appliqué à tous les bou- lons. Ce couple de serrage est égal à M r  = k d F p,C . Le facteur k dépend de la friction dans les filets du boulon et de l’écrou et il est donc influencé par la lubrification et par les conditions de stockage. Si la méthode du couple est utilisée, le facteur k doit être déterminé pour chaque lot (classe K2). Des valeurs de 0,11 à 0,16 sont cou- rantes. Dans la seconde étape, tous les boulons subissent un serrage supplémentaire jusqu’à atteindre une valeur égale à 1,1 M r . Les 10 % supplémentaires tiennent compte de la relaxation après l’enlèvement de la clé de serrage dynamo- métrique et de la dispersion du facteur k. Sterkteklasse _Classe de boulon Boutdiameter d in mm _Diamètre du boulon d, en mm 12 16 20 22 24 27 30 36 8.8 47 88 137 170 198 257 314 458 10.9 59 110 172 212 247 321 393 572 64 Tabel 1 : Waarden van F p,C in kN _Tableau 1 : Valeurs de F p,C en kN